UAF-alumna Katja Tolstaja (49) vluchtte in 1991 vanuit de toenmalige Sovjet-Unie naar Nederland. Bijna dertig jaar later is ze benoemd tot hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Vanuit die positie doet ze samen met haar studenten en de medewerkers van haar instituut onderzoek naar posttraumatische samenlevingen. ‘Als ik het niet doe, wie doet het dan?’
Katja is er eerlijk over: als het niet nodig was zou ze dit interview niet geven. Liever besteedt ze al haar tijd aan lezen en studeren op haar werkkamer in haar compleet gerenoveerde huis in de binnenstad van Kampen. Katja lacht en zegt: ‘Wat denk je? Natuurlijk. Maar ik heb studenten in mijn onderzoeksmaster die geld nodig hebben. Ik zie ze bijna afhaken, omdat ze de middelen niet hebben. Terwijl ze fantastische wetenschappers kunnen worden met een paar duizend euro steun.’
Geld, middelen, het is een terugkerend thema in het leven van Katja. Al haar hele leven besteedt ze er tijd aan. ‘Het is een zonde, een waste of time. Al die aanvragen die wij doen, je wilt het gewoon niet weten. Om goed onderzoek te doen moet ik mijn onderwerpen continu verkopen. Islam en klimaatverandering zijn nu in en dus hebben wij het als theologen lastig. Men wil niet over ontmenselijking nadenken, omdat het niet gezellig is. En dus moet ik bedelen met popcorntaal. Tegen mijn onderzoeksstudenten vertel ik: schrijf maar een sexy onderzoeksvoorstel. Zo ver is het al gekomen.’
Capaciteiten aanspreken
Katja Tolstaja vlucht in 1991 met haar twee kinderen vanuit de toenmalige Sovjet-Unie naar Nederland. Over het waarom wil ze niet veel kwijt. ‘Het werd steeds vervelender, steeds onrustiger. Het broeide. Ik wilde mijn kinderen een beter leven geven. Daarom vluchtte ik.’
Ik vind het mooi als mensen doelen hebben die zichzelf overstijgen.
Ze belandt in Overijssel, in Kampen, zonder verdere doelen en ambities. ‘Mensen vluchten alleen als ze moeten vluchten. Je verlaat je nest niet als het warm is en zeker niet met twee kinderen. Ik kwam in Nederland met zeshonderd gulden en twee pispotten.’ Ze lacht weer. ‘Pispotten, ja, van die grote rode. Die waren schaars in Rusland. Ik stelde me weinig voor van het leven hier en dacht vooral aan mijn meisjes. Ik ben moeder, had verder geen ambities.’
Alleen: Katja is slim en raakt snel verveeld. En dus gaat ze al snel theologie studeren in haar nieuwe thuisstad Kampen. Vanaf het begin is ze er op haar plek. De docenten van toen noemt ze de belangrijkste mensen in haar leven. Katja werkt als studentassistent om haar studie te bekostigen, studeert af en promoveert. Als ze daarna zonder werk komt te zitten meldt ze zich bij het UAF. Katja over die tijd: ‘Ik solliciteerde hard, maar het lukte niet. Na mijn promotie viel ik in een zwart gat. Ik werkte zelfs nog een tijdje bij een logistiek bedrijf, maar daar was geen ruimte om na te denken.’
‘Ik kom uit een andersdenkende, intellectuele familie en studeerde in Rusland aan de universiteit. Ik wilde altijd over de moeilijkste vraagstukken nadenken.’ Uiteindelijk komt ze goed terecht – in de wetenschap. Ze is pas geleden benoemd tot hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam op het terrein van Theology and Religion in Post-Trauma Societies. ‘Ik heb heel hard gewerkt en zelfs een heel nieuw onderzoeksveld in het leven geroepen.’ Wat deze stap voor haar betekent? ‘Ik ben niet carrièregericht. Ik doe wat ik doe. Ik bekleed nu een positie en dat is heel eervol. Ik vind het mooi als mensen doelen hebben die zichzelf overstijgen.’
Post-traumatische samenlevingen
Voorafgaand aan het interview stuurt Katja een mail: ‘Hieronder een paar gedachten over mijn leerstoel.’ In de mail beantwoordt Katja vragen die ze zichzelf stelt, zoals ‘Wat is er zo bijzonder aan post-traumatische samenlevingen om er specifiek onderzoek naar te doen?’ en ‘Welke invloed heeft de Sovjettijd op het geloof?’ Het is geen lichte kost. En dus vragen we Katja tijdens het interview om haar onderzoeksrichting uit te leggen in gewone mensentaal.
Mensen vluchten alleen als ze moeten vluchten
Katja zucht, denkt na, neemt een slok van haar koffie en zegt dan: ‘Wat ik doe uitleggen in gewone mensentaal is moeilijk, omdat ik mij expliciet bezighoud met de moeilijkste vraagstukken in het leven. Mijn onderzoek gaat over het Sovjetverleden. Wat betekent het voor de voormalig Sovjetlanden, voor het collectief en voor het individu? Welke vergelijkingen kunnen we maken met posttraumatische- en traumatische maatschappijen in het verleden en nu?’
‘In mijn onderzoek start ik bij de extreme ontmenselijking, dit is een toestand die wij bij de Muselmänner in Duitse concentratiekampen tegenkomen, maar deze toestand komt overal voor waar de mens aan extreme uitputting, bijvoorbeeld door honger en kou, wordt onderworpen. De extreme ontmenselijking is daarom universeel en onconditioneel. Daarom stel ik de vragen: hoe krijg ik aandacht voor het feit dat ontmenselijking iets is van alle tijden en plaatsen? Hoe kan ik eraan bijdragen dat we niet straks ons aan de kant van slachtoffers, toeschouwers of daders vinden? Het is veelomvattend. De Sovjet-Unie besloeg een zesde van de wereldkaart. En dan waren er nog meer communistische landen. Het mensenleven betekende er niets.’
Wat ze met haar onderzoek hoopt te bewerkstelligen? ‘Ik hoop dat via aandacht voor het Sovjetverleden het universele en het onconditionele van extreme ontmenselijking aan het licht komt. Het komt overal voor. Ik mis de nuance als dit onderwerp wordt besproken, terwijl het juist om de nuance gaat. Achter elke mening zit een heel spectrum van zwart tot wit. In wezen gaat mijn onderzoek over de kwetsbaarheid van de mens.’
Dat Katja juist van dit onderwerp haar levenswerk heeft gemaakt noemt ze logisch: ‘Als ik het niet doe, wie doet het dan? Ik ken de getuigenissen sinds mijn kinderjaren. Ik hoorde als klein meisje al verhalen van mensen die op plekken hebben gewoond waar extreme ontmenselijking plaatsvond. Dit werk voelt als een soort plicht.’
Ploeteren en netwerken
Stannie Maessen, nu regiocoördinator bij het UAF, destijds trajectbegeleider van Katja: ‘Toen Katja in 2007 bij ons aanklopte was ze vijf maanden werkloos. Uiteindelijk duurde haar traject bij het UAF drie jaar. Via veel ploeteren en netwerken is het haar gelukt om een ingang te vinden bij de Vrije Universiteit. Dat ging met vallen en opstaan. Vanwege haar niche thema kreeg ze vaak “nee” verkocht en als tijdelijke onderzoeksplekken afliepen moest ze weer opnieuw beginnen. Ze is een doorzetter gebleken.’
Foto: Suzanne Blanchard