Ruim zestig jaar geleden kwam de Hongaarse student József Tóth als politiek vluchteling naar Nederland. Gesteund door het UAF rondde hij in Utrecht zijn studie af, waarna hij uitgroeide tot een van ’s werelds toonaangevende wetenschappers op het gebied van hydrogeologie. Onlangs deed professor Tóth, nu emeritus hoogleraar en woonachtig in Canada, een schenking van 650.000 euro aan het UAF. Wij spraken deze bijzondere oud–cliënt over zijn levensverhaal.
Er is meer dan een halve eeuw verstreken sinds József Tóth zijn land ontvluchtte. Hij behoorde tot de Hongaarse studenten die in 1956 in opstand kwamen tegen de Sovjetbezetting. De studenten eisten vrije verkiezingen en een einde aan de machtsgreep van Moskou.
De Hongaarse Opstand werd bloedig neergeslagen door het leger van de Sovjet-Unie. Honderden studenten en andere burgers werden gedood, honderdduizenden sloegen op de vlucht.
József Tóth kan het zich scherp herinneren. Het gevoel van revolutie dat door het land joeg, de Russische troepen, de gevechten, de levensgevaarlijke vlucht naar Oostenrijk die hij met zijn verloofde Erzsi waagde in de laadbak van een pick-uptruck.
Voordat u vluchtte, studeerde u aan de technisch universiteit van Sopron. Hoe was het om student te zijn in het communistische Hongarije van de jaren ’50?
‘Het waren complexe tijden. Als je niet uit een familie van arbeiders kwam, had je weinig kans om tot de universiteit toegelaten te worden. Ik wilde studeren, maar als zoon van een ingenieur en een advocate was ik aan de verkeerde kant van het communistische spectrum geboren. Na de middelbare school ging ik daarom aan de slag in een metaalfabriek, waar ik werd opgeleid tot een speciaal soort metaalbewerker. Dat was mijn strategie: een goede fabrieksarbeider worden, zodat ik kans zou maken op een plekje aan de universiteit. Mijn plan slaagde. In 1952 werd ik toegelaten tot de technische universiteit van Sopron.
De universiteit was geen vrijplaats van gedachten. Je moest oppassen met wat je zei en wie je vertrouwde. Het communistische regime drukte zwaar op het onderwijs. Ik studeerde geofysica, maar het eerste tentamen ging over de geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie.’
In 1956 brak een massale volksopstand uit tegen de Sovjetoverheersing. Wat was de rol van studenten in de Hongaarse Revolutie?
‘De revolutie begon, filosofisch gezien, op de campus. De eerste demonstraties braken uit aan de Universiteit van Boedapest, en daarna breidde de revolutie zich razendsnel uit naar andere universiteiten. Samen met een groep andere studenten zwengelde ik de opstand aan op mijn universiteit in Sopron. Daarna reden we op een paar motoren naar de volgende stad om studenten daar te vertellen waarom zij ook in opstand moesten komen.’
In de achttien dagen dat de opstand duurde, werden honderden demonstranten gedood. U ontsnapte aan het geweld door met uw verloofde naar Oostenrijk te vluchten. Was het een moeilijke beslissing om uw thuisland te verlaten?
‘Ontzettend. Toen we de grens overstaken naar een vluchtelingenkamp in Oostenrijk keerden we ons leven in Hongarije voorgoed de rug toe, met nog maar een paar maanden te gaan tot ons afstuderen. Dat was moeilijk. Nadat we in Oostenrijk een vluchtelingenkamp hadden bereikt, had ik veel last van heimwee. Ik wilde terug. Gelukkig was mijn verloofde verstandiger dan ik en stemde ze er niet mee in. In Hongarije was het voor ons te gevaarlijk. Ik was te actief bij de opstand betrokken.’
Hoe kwam u vervolgens in Nederland terecht?
‘Op een dag kwam er een groepje Nederlanders aan in het vluchtelingenkamp in Oostenrijk. Ze waren met een lege trein gekomen, waarin ze driehonderd gevluchte Hongaarse studenten mee terug naar Nederland konden nemen. Ze vertelden dat gemotiveerde studenten bovendien konden studeren in Nederland, met steun van het fonds waaraan zij verbonden waren. Later bleek dat het UAF te zijn.
Ze gaven ons een paar dagen om erover na te denken. Ik weet nog dat ik onder de indruk was dat ze dit allemaal konden regelen voor zoveel gevluchte studenten, op zo’n korte termijn. Het was een grandioos aanbod, dat niet alleen getuigde van vrijgevigheid maar ook van behoorlijk wat organisatievermogen. Toch was het voor ons een lastige beslissing. Ik wist niets over Nederland, we hadden geen idee hoe ons leven er daar uit zou zien. Maar uiteindelijk besloten mijn verloofde en ik om op het aanbod in te gaan. En dus stapten we in de trein naar Nederland.’
Wat vond u van het land dat u toen nog zo onbekend was?
‘Aan Nederland heb ik uitsluitend warme herinneringen. Mijn verloofde en ik zijn een maand na aankomst getrouwd. Met steun van het UAF konden we in Utrecht gaan studeren, al moesten we weer in het eerste studiejaar beginnen. Het UAF regelde ook onderdak voor ons bij twee Utrechtse zussen. Tijdelijk, zo was het plan, maar het klikte zo goed dat we er jarenlang bleven wonen — zelfs na de geboorte van onze dochters. Nederland werd ons tweede thuis, Nederlands onze tweede taal, en onze Nederlandse ‘tantes’ een tweede familie. We voelden ons er volledig thuis.’
Hoe was het om weer helemaal opnieuw met uw studie te moeten beginnen, terwijl u in Hongarije al zo goed als afgestudeerd was?
‘In Nederland kon onze kennis in een paar verschillende talen getoetst worden, en mijn vrouw en ik spraken op dat moment nog geen van die talen. Ik begreep het probleem, maar het wachten was frustrerend. Het duurde lang voordat de minister van Onderwijs een beslissing nam. Toen ons eerste kind op komst was en we nog steeds geen duidelijkheid hadden, overwoog ik om in een Utrechtse metaalfabriek te gaan werken. Ik moest wel, als het wachten nog langer zou duren. Gelukkig is het zo ver niet gekomen. Na een half jaar besloot de minister onze middelbareschooldiploma’s te erkennen, wat betekende dat ik mocht studeren. Daar was heel ik blij om, ook al was ik na ruim vier studiejaren in Hongarije plotseling weer een eerstejaarsstudent.’
Hoe heeft u uw studietijd in Utrecht ervaren?
‘Ik voelde me er volledig thuis. Met de Nederlandse onderwijscultuur had ik een goede klik. Aan de universiteit Hongarije was ik een andere vorm van onderwijs gewend, die zich het beste als ‘spoon-feeding’ laat omschrijven: de professor besliste wat je moest weten, en die kennis moest je reproduceren. In Utrecht draaide het onderwijs niet om de overdracht van voorgekauwde kennis, maar om het overbrengen van een fundamenteler soort begrip. Dat waardeerde ik ontzettend. En nog steeds. Ik heb tijdens mijn wetenschappelijke carrière in zesendertig verschillende landen gewerkt, en ik kan zeggen dat ik het universitaire onderwijs nergens zo goed vond als in Nederland.’
Na uw studie in Utrecht verhuisde u met uw gezin naar Canada.
‘Ja, dat was een lastig besluit. Ik word nog altijd emotioneel als ik denk aan onze tijd in Nederland en het afscheid van onze Nederlandse tantes en onze vrienden op het vliegveld. Als het kon, waren we gebleven. Maar het waren wederom de omstandigheden die ons ertoe brachten om ons nieuwe thuis in Nederland te verlaten.’
Welke omstandigheden waren dat?
‘Mijn ouders leefden nog altijd in grote armoede onder het communisme in Hongarije. Ik wilde mijn ouders daar weghalen en voor hen zorgen. Met een baan in Nederland zou ik mij dat niet kunnen veroorloven. Nederland was nog in wederopbouw na de verwoestingen van de oorlog, er heerste woningnood. In Canada was de economische situatie veel beter. Daarom besloot ik een baan aan de universiteit in Edmonto te accepteren. We verhuisden, en snel daarna kon ik mijn ouders laten overkomen. Zij hebben dertig jaar lang bij ons gewoond.
Toch heeft Nederland altijd een bijzondere plek in mijn hart gehouden. Bij ons thuis in Edmonton hielden we jarenlang elke week een ‘Dutch day’. Dan aten we Hollandse kost en spraken we de hele dag Nederlands. Zo leerden onze dochters, die nog klein waren toen we het land verlieten, de taal ook spreken. Dat vond ik mooi, omdat die jaren in Nederland voor mij zo betekenisvol waren.’
Ook het UAF heeft al die jaren een bijzondere plek in uw hart gehouden. U schonk het fonds onlangs een bedrag van maar liefst een miljoen Canadese dollars, ruim 650.000 euro. Wat bewoog u daartoe?
‘Het UAF heeft een fundamentele invloed op mijn leven gehad. Zonder de kans om in Nederland verder te studeren, had ik niet zo’n rijk leven gehad. Dan heb ik het niet over financiële rijkdom, maar over een veel groter geluk: ik heb een carrièrepad kunnen bewandelen waarvan ik iedere minuut heb genoten. Daarvoor ben ik altijd zeer dankbaar geweest, en deze schenking is daar simpelweg een betuiging van.
En daarnaast hoop ik dat mijn schenking bijdraagt aan de voorzetting van het belangrijke werk dat het UAF doet. In mijn tijd steunde het UAF een paar honderd studenten, nu zijn dat er duizenden. Dat moet een enorme uitdaging zijn.’
U noemt het werk van het UAF belangrijk. Waarom is het van belang dat vluchtelingstudenten worden gesteund?
‘De vluchtelingstudenten die het UAF steunt – toen en nu – zijn veelal jonge politieke vluchtelingen. Politieke vluchtelingen zijn niet op zoek naar betere economische kansen, maar naar intellectuele vrijheid. Zij durven zich uit te spreken tegen de omstandigheden in hun thuisland, en zij durven ervoor te kiezen om zich niet bij die omstandigheden neer te leggen. Zij hebben de moed om op te staan en het onbekende te trotseren. Dat verdient naar mijn idee geen medelijden, maar bewondering en een steuntje in de rug.’