Prinsjesdag staat voor de deur en dat roept bij het UAF onder andere de vraag op: hoeveel budget wordt er vrijgemaakt voor onderwijs en wat merken statushouders hiervan die komend jaar starten met inburgeren? Krijgen zij straks dezelfde kansen en mogelijkheden als statushouders die nu bezig zijn om een nieuwe toekomst op te bouwen?
Onder de wet Inburgering 2021 zijn allerlei verbeteringen doorgevoerd in het inburgeringsstelsel, maar er zijn ook nog allerlei struikelblokken voor statushouders die willen inburgeren. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitor Gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten van KIS (Kennisplatform Inclusief Samenleven) en Divosa (belangenbehartiger voor het sociaal domein) die op 7 september verscheen. Voor dit onderzoek zijn alle gemeenten geraadpleegd en 59% van de gemeenten heeft hieraan meegedaan.
De bedoeling van het nieuwe inburgeringsstelsel is drieledig: dat inburgeraars snel kunnen starten met inburgeren, een inburgeringstraject op maat kunnen volgen en taalonderwijs kunnen combineren met een stage, opleiding of werkervaringsplaats. In de praktijk blijken deze drie pijlers van de nieuwe wet nog niet zo stevig als ze zouden moeten zijn.
Twee conclusies uit het onderzoek lichten we er hier uit die raken aan het werk van het UAF:
- Statushouders die in de centrale opvang verblijven kunnen meestal geen ‘vroege start’ met de inburgering maken.
- Het combineren van participatie met het leren van de taal komt (nog) onvoldoende van de grond.
Een struikelblok voor statushouders is onder meer, zo blijkt uit de monitor, dat reiskosten niet altijd worden vergoed door gemeenten. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om bijvoorbeeld een passende taalcursus of opleiding te volgen in de dichtstbijzijnde stad (als statushouders hier zelf geen financiële middelen voor hebben). Een ander knelpunt is dat er te weinig mogelijkheden zijn voor duale trajecten, waarbij de statushouder tegelijkertijd taalonderwijs volgt en werkervaring opdoet.
Wat het UAF verder opviel aan de uitkomsten van het onderzoek, is dat een derde van de respondenten (gemeenten) aangaf dat zij bij ‘statushouder-echtparen’ doorgaans focussen op de arbeidsparticipatie van de man. Dit impliceert dat vrouwen niet dezelfde mogelijkheden krijgen tijdens hun inburgeringstraject.
Last but not least, wat ook ter sprake komt in de monitor: de Onderwijsroute is inmiddels in het grootste deel van het land in gebruik gekomen, maar nog niet overal en niet op alle onderwijsniveaus. Dit betekent dat statushouders die willen gaan studeren (in het mbo, hbo of wo) niet altijd de mogelijkheid hebben om in de buurt van hun woonplaats een voorbereidend taalschakeltraject te volgen dat aansluit bij hun talenten. Doorstromen naar reguliere opleidingen is daardoor niet mogelijk.
Deze conclusies en knelpunten baren het UAF, net als KIS en Divosa, uiteraard zorgen. Duidelijk is dat er gelukkig al vrij veel goed gaat, maar dat er ook nog veel te verbeteren valt aan de implementatie en uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel. Na Prinsjesdag zal in elk geval over de financiële kant van dit verhaal meer duidelijk zijn. Het UAF blijft de ontwikkelingen op de voet volgen.
Het UAF behartigt de belangen van gevluchte studenten en professionals en biedt informatie en advies, begeleiding en financiële steun. Voor studiegerelateerde kosten springt het UAF bij waar anders gaten zouden vallen. Oftewel: we bekostigen niet wat de overheid of een gemeente zou moeten bekostigen, maar geven aanvullende steun. Bijvoorbeeld aan vluchtelingen die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering.